• News & Publications
  • Banken als benadeelde partij in het strafproces en begunstigde van de schadevergoedingsmaatregel

Banken als benadeelde partij in het strafproces en begunstigde van de schadevergoedingsmaatregel

01 Sep 2025
Thom Dieben

Frauduleuze overschrijvingen en schadeloosstelling van rekeninghouders

Frauduleuze afschrijvingen van bankrekeningen zijn helaas inmiddels een veel voorkomend fenomeen. In veel gevallen vergoedt de bank bij dergelijke fraude het weggenomen bedrag aan de rekeninghouder. Weliswaar is de rekeninghouder hiermee schadeloos gesteld maar in feite is het de bank die de rekening oppakt voor de door de fraudeur veroorzaakte schade.

Het spreekt vanzelf dat banken er in die situatie belang bij hebben om, als een verdachte wordt opgespoord, hun schade op relatief eenvoudige wijze binnen het strafproces op de verdachte te kunnen verhalen. De verdachte daarentegen zal in de regel heel andere opvattingen hebben over dit belang van de bank. Zeker als het om grote bedragen gaat (en daar is al snel sprake van in fraudezaken) is de meeste verdachten er veel aan gelegen om de schadeclaim van de bank juist buiten de strafzaak te houden. Deze botsende belangen hebben geleid tot veel (wisselende) jurisprudentie waarbij het uiteindelijk aan de Hoge Raad was om de knoop door te hakken.

De bank als benadeelde partij

Een aanvankelijk door veel verdachten gevoerd verweer was meteen ook het meest verstrekkend, namelijk dat een bank helemaal gaan “benadeelde partij” (of slachtoffer) is in deze situatie. Dit omdat de schade die de bank leidt door de rekeninghouder schadeloos te stellen niet rechtstreeks door het strafbare feit (de fraude) zou worden veroorzaakt maar in feite indirecte schade zou zijn (terwijl op grond van artikel 51f Sv alleen rechtstreekse schade voor vergoeding binnen het strafproces in aanmerking komt).

In eerste instantie werd door de verdediging met dit verweer nog het nodige succes behaald.(1) Al snel kenterde echter het tij en in 2023 oordeelde de Hoge Raad definitief dat een bank weldegelijk “rechtstreekse” schade lijdt als de rekeninghouder na fraude schadeloos wordt gesteld.(2)

Hoewel met deze uitspraak het “bank ≠ benadeelde partij”-argument definitief de prullenbak in kon, was in de tussentijd door veel verdachten (ook) al een ander verweer ontdekt. Met dit verweer werd niet zozeer het slachtofferschap (of de schade) van de bank in twijfel getrokken maar werd bepleit dat het niet aan de Nederlandse Staat is om zich na veroordeling in te spannen om een toegekende schadevergoeding ook daadwerkelijk te incasseren.

De bank als begunstigde van de schadevergoedingsmaatregel

Een goed begrip van dit verweer vergt iets meer toelichting over de positie van de benadeelde partij en zijn of haar schadeclaim binnen het strafproces. 

Als de strafrechter een door de benadeelde partij gevraagde schadevergoeding toewijst heeft deze uitspraak in principe dezelfde status als een toewijzend vonnis van de civiele rechter. Dit betekent onder meer dat de benadeelde partij zelf verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak. De benadeelde partij zal, als niet vrijwillig wordt betaald, dus ook zelf een deurwaarder moeten inschakelen, eventueel beslag moeten laten leggen en alle andere verdere incassostappen moeten zetten. Dat is uiteraard een kostbare en tijdrovende exercitie. Bovendien wordt door een veroordeelde soms alles in het werk gesteld om vermogen buiten beeld te houden. Voor een benadeelde partij kan het moeilijk of zelfs onmogelijk zijn dit vermogen op te sporen.

Om slachtoffers tegemoet te komen kent ons strafrecht om deze reden al geruime tijd de zogenoemde “schadevergoedingsmaatregel” (artikel 36f Sr). Kort gezegd komt deze maatregel erop neer dat de veroordeelde verplicht wordt om de veroorzaakte schade te vergoeden aan de Nederlandse Staat (in de praktijk: het CJIB). Het CJIB betaalt de ontvangen bedragen vervolgens weer door aan het slachtoffer. Bij oplegging van deze schadevergoedingsmaatregel neemt het CJIB het slachtoffer de inning van de schadeclaim dus volledig uit handen. Betaalt de veroordeelde niet (en is geen sprake van betalingsonmacht) dan kan als laatste stok achter de deur de veroordeelde zijn vrijheid worden ontnomen door het dwangmiddel van “gijzeling” in te zetten (artikel 6:4:20 Sv). Bovendien kan het Openbaar Ministerie bij niet betaling opsporingsbevoegdheden toepassen om het vermogen van de veroordeelde in kaart te brengen (artikel 6:4:22 Sv). 

Al met al heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel dus aanzienlijke voordelen voor het slachtoffer. Los van deze praktische voordelen voor het slachtoffer had de wetgever echter ook een principiële reden om de schadevergoedingsmaatregel in te voeren, namelijk het creëren van een zelfstandige strafrechtelijke sanctie “waarin  het belang van het slachtoffer erkenning vindt”.(3) 

Hoewel op het oog gerelateerd, staat de schadevergoedingsmaatregel juridisch gezien dus volkomen los van een eventuele voeging als benadeelde partij. Het gaat om een zelfstandige sanctie in de gereedschapskist van de strafrechter die ook kan worden opgelegd als een slachtoffer helemaal geen schadevergoeding heeft gevorderd (of dat wel heeft gedaan maar deze vordering niet-ontvankelijk is, bijvoorbeeld omdat de vordering te laat is ingediend).(4)

Dat deze praktische en principiële overwegingen om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen bij verdachten in de regel op minder enthousiasme kunnen rekenen zal niet verbazen. Toch heeft de schadevergoedingsmaatregel niet alleen maar nadelen voor een verdachte. Als in een zaak sprake is van meerdere slachtoffers is het incasseren van de schadevergoeding immers bij het CJIB als centrale instantie belegd en hoeft niet met allerlei individuele slachtoffers contact te worden onderhouden. Bovendien zal de veroordeelde bij individuele incassoprocedures ook in al deze procedures incassokosten verschuldigd zijn. Bij elkaar opgeteld kunnen die incassokosten veel hoger zijn dan als sprake is van gecentraliseerde incassering door het CJIB.(5)

Desalniettemin gebeurt het in de praktijk regelmatig dat verdachten zich verzetten tegen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook – of misschien wel juist – in zaken waarin banken hun rekeninghouders schadeloos hebben gesteld en deze schade in de tienduizenden, honderdduizenden of zelfs miljoenen euro’s loopt. Een veel daarbij gebruikt argument is dat de schadevergoedingsmaatregel alleen bedoeld zou zijn voor particuliere slachtoffers en niet kan worden opgelegd ten gunste van “kapitaalkrachtige bedrijven”, zoals banken, die in staat zijn om zelf hun vordering te incasseren. Een dergelijk verweer had in de lagere rechtspraak wisselend succes. Sommige strafrechters legden geen schadevergoedingsmaatregel op ten gunste van banken (en andere “kapitaalkrachtige bedrijven”)(6) anderen deden dit juist wel(7). Die wisselende jurisprudentie bleef aanhouden, ook nadat de Hoge Raad in 2010 oordeelde dat zelfs de Belastingdienst begunstigde van de schadevergoedingsmaatregel kan zijn(8) (en een partij met meer middelen en ervaring om vorderingen te incasseren is toch nauwelijks voor te stellen).

Bij die stand van zaken was het een kwestie van tijd voor de Hoge Raad zich (opnieuw) in de discussie moest mengen om de knoop door te hakken.

De Hoge Raad beslist: ook bank kan begunstigde van schadevergoedingsmaatregel zijn

De zaak waarin dit uiteindelijk gebeurde draaide om een grootschalige “phishing fraude”. Klanten van onder meer Rabobank en International Card Services (ICS) waren slachtoffer van deze fraude geworden. Zowel Rabobank als ICS hadden hun klanten schadeloos gesteld en zich vervolgens in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij. Ook hadden zij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verdachte verzette zich hier tegen. Rabobank en ICS waren immers “kapitaalkrachtige bedrijven” waar de schadevergoedingsmaatregel niet voor bedoeld was. Het gerechtshof (en eerder al de rechtbank) was niet gevoelig voor dit argument. De verdachte werd veroordeeld en de schadevergoedingsmaatregel werd ten gunste van zowel Rabobank als ICS opgelegd. De verdachte vocht deze veroordeling aan bij de Hoge Raad en klaagde in cassatie onder meer over de ten gunste van Rabobank en ICS opgelegde schadevergoedingsmaatregel.

In een kernachtige conclusie(9) liet Advocaat-Generaal Keulen er weinig misverstand over bestaan dat wat hem betreft het gerechtshof het bij het juiste eind had:

“44. Uit de redactie van art. 36f Sr volgt dat de wetgever de rechter niet heeft willen binden bij de keuze om, al dan niet naast de toewijzing van de vordering van een benadeelde partij, de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dat volgt ook uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat de schadevergoedingsmaatregel in het Wetboek van Strafrecht heeft geïntroduceerd: ‘De rechter kan deze sanctie, binnen de grenzen die het materiële strafrecht stelt, naar eigen goeddunken toepassen. (…) De rechter die moet beslissen over een vordering van de benadeelde partij heeft, indien hij de vordering gegrond acht, de keuze tussen de toewijzing van de vordering of de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het wetsvoorstel laat hem in dit opzicht geheel vrij.’ Uw Raad spreekt in het overzichtsarrest over een strafrechtelijke sanctie ‘die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. De wetgever heeft de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van een rechtspersoon dus niet willen blokkeren.

45. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte bij International Card Services B.V. en de Rabobank verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen omdat beide rechtspersonen in staat moeten worden geacht het bedrag zelf terug te vorderen. Het gaat volgens de raadsvrouw om kapitaalkrachtige bedrijven, waardoor opleggen van de schadevergoedingsmaatregel zich niet zou verhouden tot het doel van het opleggen van die maatregel.

46. Het hof heeft inzake de vorderingen van beide rechtspersonen telkens overwogen dat het de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. In het licht van de vrijheid die de wet de rechter in deze laat is deze beslissing, ook gelet op hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, aldus toereikend gemotiveerd.

47. Het middel faalt.

De Hoge Raad was het kennelijk met zijn Advocaat-Generaal eens.(10) De klacht werd zelfs zonder nadere motivering door de Hoge Raad verworpen met toepassing van artikel 81 RO (klacht kan niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling). 

Hoewel het in het licht van de wisselende lagere jurisprudentie zeker geen kwaad zou hebben gekund als de Hoge Raad  deze verwerping nader had gemotiveerd is de boodschap ook nu duidelijk: vanuit de Hoge Raad is er “witte rook” om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten gunstige van banken ook al zijn dit “kapitaalkrachtig bedrijven”. 

Dat lijkt me maar goed ook en passend in het licht van de principiële betekenis van de schadevergoedingsmaatregel zoals de wetgever op het oog had, te weten een zelfstandige strafrechtelijke sanctie waarin het belang van het slachtoffer erkenning vindt. Dat ook banken begunstigde kunnen zijn van de schadevergoedingsmaatregel is bovendien ook – en misschien wel juist – in het belang van de rekeninghouders van banken als initiële slachtoffers van frauduleuze overschrijvingen. Of zoals de Rechtbank Amsterdam het treffend verwoordde in een andere zaak: 

De rechtbank ziet tevens, ter waarborg van betaling, aanleiding om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De bank heeft de weggenomen bedragen vergoed, zodat de slachtoffers niet met de financiële gevolgen zitten. Dat betekent echter wel dat de bank recht heeft op vergoeding van de schade die zij daardoor heeft geleden. Dat de bank een financiële instelling is, maakt nog niet dat zij daardoor minder recht heeft op vergoeding van die schade. Verdachte is aansprakelijk voor die schade en de schade dient dan ook vergoed te worden. Er moet voor worden gewaakt dat banken in de toekomst niet zullen overgaan tot vergoeding van schade bij fraude, omdat de schadevergoedingsmaatregel alleen maar ten behoeve van private partijen wordt opgelegd. Dit acht de rechtbank onwenselijk.”(11)

Thom Dieben*

 

Noten:

* Thom Dieben is advocaat en partner bij JahaeRaymakers. Hij trad als advocaat van Rabobank op in twee van de in deze blog besproken arresten van de Hoge Raad.

(1) Zie Hoge Raad 23 maart 1999, NJ 1999/403.

(2) Zie Hoge Raad, 7 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:322, r.o. 2.4-2.6. Eerder had de Hoge Raad al impliciet in deze zin geoordeeld (vgl. Hoge Raad, 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2659; zie over deze laatste uitspraak ook mijn artikel “Definitief ‘groen licht’ Hoge Raad voor schadevergoeding banken binnen strafproces, Nederlands Juristenblad, 12 mei 2017, aflevering 19, p. 1324-1326).

(3) Zie Kamerstukken II, 1989-1990, 21.345, nr. 3, p. 18.

(4) Zie onder meer Hoge Raad, 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.9.2

(5) Dit is voor sommige rechters zelfs aanleiding om juist wel de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Zeeland West-Brabant, 7 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:709 (“De rechtbank zal, anders dan door de verdediging verzocht, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. De rechtbank wijst hierbij op het feit dat de benadeelde partij kosten zal moeten maken indien zij hun toegewezen vordering zelf op verdachte zal moeten verhalen. Dit zal naar verwachting hoge kosten met zich meebrengen die dan ook door verdachte gedragen zullen moeten worden. De rechtbank acht dit niet in het belang van verdachte.”). In het verlengde hiervan ligt een ander vaak geopperd argument tegen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten gunste van rechtspersonen, namelijk dat het hebben van schulden een belangrijke risicofactor is voor recidive en een obstakel kan vormen voor een succesvolle re-integratie (Zie bijv. G.J.B. Geessink en A.A.B. Wijker, Schadevergoeding in de strafprocedure: het functioneren van de voeging benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel in de strafpraktijk, Delikt & Delinkwent 2024/43). Dit argument overtuigt echter evenmin. Deze schulden vloeien immers reeds voort uit het delict zelf en toewijzing van de vordering benadeelde partij. Ook als niet aanvullend de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd zal een veroordeelde dus geconfronteerd worden met uit het delict voortvloeiende schulden. Dit kan dus ook geen reden zijn om af te zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

(6) Zie bijvoorbeeld Rechtbank Rotterdam, 26 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3661 en Rechtbank Gelderland, 13 maart 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:2659.

(7) Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 september 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2897, Rechtbank Zeeland-West Brabant, 7 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:709 en Rechtbank Amsterdam, 3 november 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6966.

(8) Zie Hoge Raad, 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4992. Ook klachten over bijvoorbeeld een ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid opgelegde schadevergoedingsmaatregel werden later al eens door de Hoge Raad verworpen. Zie Hoge Raad, 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2969 (81 R.O.) en de bijbehorende conclusie van Advocaat-Generaal Spronken (ECLI:NL:PHR:2014:1748, punt 34 e.v.)

(9) Conclusie Advocaat-Generaal Keulen, 15 april 2025, ECLI:NL:PHR:2025:438

(10) Zie Hoge Raad, 3 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:830.

(11) Zie Rechtbank Amsterdam, 3 november 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6966. Vergelijkbare overwegingen zijn terug te vinden in bijvoorbeeld Rechtbank Midden-Nederland, 19 november 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5061 (“De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat het feit dat de benadeelde een grote onderneming is een reden kan zijn om af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. In dit specifieke geval acht de rechtbank het echter toch wenselijk en gepast dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Ook al gaat het hier om rechtspersonen die zich als benadeelde partij hebben gesteld. De rechtbank overweegt daarbij dat de banken zich geconfronteerd hebben gezien met een groep door grootschalige oplichting gedupeerde klanten, bestaande uit natuurlijke personen. En zij vorderen nu de kosten die zijn gemaakt om de schade van die personen te vergoeden die slachtoffer zijn geworden van oplichting. De banken zijn hiertoe niet verplicht. Zij hebben dit vanuit een zorgplicht dan wel uit coulance gedaan. De rechtbank acht het wenselijk dat banken dit ook in de toekomst blijven doen.”).

News & Publications