EHRM communiceert zaken tegen Nederland over achterwege laten verplichte schorsing van overleveringsdetentie na 90 dagen
De klachten stellen dat Nederland art. 5 EVRM (recht op vrijheid en veiligheid) heeft geschonden, meer in het bijzonder de uit dit artikel voortvloeiende verplichting dat iedere vorm van detentie in overeenstemming moet zijn met het nationale recht.
De klagers in de drie zaken bevonden zich alle drie in overleveringsdetentie op basis van een Europees Arrestatiebevel (EAB). De Nederlandse wet (art. 22, lid 4 Overleveringswet) verplicht ertoe dat als de rechtbank niet binnen 90 dagen een uitspraak kan doen over de geldigheid van het EAB, de tenuitvoerlegging van de overleveringsdetentie onder voorwaarden geschorst moet worden.
In de zaken van klagers was het de rechtbank steeds niet gelukt om binnen 90 dagen uitspraak te doen. De reden hiervoor was dat de behandeling van de zaken moest worden uitgesteld in verband met de problematische detentieomstandigheden in Roemenië en prejudiciële vragen die hierover waren gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU).
Wegens het verstrijken van de 90-dagen termijn in hun zaak verzochten klagers de rechtbank om over te gaan tot schorsing van hun overleveringsdetentie. De rechtbank wees deze verzoeken af met als argument dat de 90-dagen termijn wegens de bijzondere omstandigheden van het geval geschorst was (zie ECLl:NL:RBAMS:2016:1995; ECLl:NL:RBAMS:2016:2630 en ECLI:NL:RBAMS:2016:9691). Klagers waren het niet eens met deze beslissing en gingen daartegen in hoger beroep. Het gerechtshof bevestigde echter de beslissing van de rechtbank, zij het op grond van een andere redenering (zie ECLl:NL: GHAMS:2016:1838; ECLl:NL:GHAMS:2016:4900; en ECLI:NL:GHAMS:2017:220). Opvallend genoeg bleek sprake van een serieus verschil van mening tussen de rechtbank en het gerechtshof. Zo serieus dat de rechtbank vast bleef houden aan zijn eigen redenering ook al werd die in hoger beroep keer op keer verworpen door het gerechtshof.
Wie er precies gelijk heeft in dit meningsverschil (rechtbank of gerechtshof) doet er volgens klagers niet toe. Het gerechtshof heeft steeds in laatste instantie beslist en de door het hof gekozen redenering kan in ieder geval geen stand houden. Deze is volgens klagers namelijk in strijd met de duidelijke tekst van de wet zodat ook het voortduren van hun overleveringsdetentie onrechtmatig was. Klagers hebben daarom een klacht ingediend bij het EHRM wegens schending van art. 5 EVRM.
Door de zaak te communiceren wordt de Nederlandse regering door het EHRM in de gelegenheid gesteld om te reageren op de klacht. Slechts een heel klein gedeelte van de bij het EHRM ingediende klachten haalt dit stadium van de klachtprocedure. Het EHRM zal na deze schriftelijke uitwisseling van standpunten besluiten of de klacht gegrond is.
De klagers in deze zaken worden bijgestaan door Thom Dieben, advocaat en partner bij JahaeRaymakers. De communicatiebeslissingen van het EHRM (in het Engels) zijn hier, hier en hier te downloaden.