Bronbescherming voor journalisten en publicisten
Dit kan de waarheid en de betrouwbaarheid van de informatie ten goede komen. Het openbaren van (soms vertrouwelijke) informatie door insiders kan noodzakelijk zijn voor het openbaren van misstanden. Zonder een adequate bronbescherming zouden kwesties als LuxLeaks en recentelijk de Panama Papers wellicht niet bekend zijn geworden uit vrees voor repercussies.
Hoewel in de rechtspraak de bronbescherming is erkend, is dit momenteel nog niet bij wet geregeld. Het in 2014 ingediende wetsvoorstel Bronbescherming in Strafzaken legt bronbescherming wettelijk vast door de invoering van een nieuwe bepaling in het Wetboek van Strafvordering. Journalisten kunnen op grond van deze bepaling weigeren bepaalde antwoorden omtrent de herkomst van hun bronnen te geven.
Aan journalisten en publicisten zal in tegenstelling tot advocaten, notarissen en medici, een beperkt verschoningsrecht worden toegekend. De tekst zal als volgt komen te luiden:
Artikel 218a Wetboek van Strafrecht
1. Getuigen die als journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring, beschikken over gegevens van personen die deze gegevens ter openbaarmaking hebben verstrekt, kunnen zich verschonen van het beantwoorden van vragen over de herkomst van die gegevens.
2. De rechter-commissaris kan het beroep van de getuige, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien hij oordeelt dat bij het onbeantwoord blijven van vragen aan een zwaarder wegend maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.
Bij journalisten is het verschoningsrecht niet absoluut en zal de rechter-commissaris toetsen of er een zwaarder wegend maatschappelijk belang een rol speelt. Als dit het geval is, kan de rechter-commissaris oordelen dat bij het zwijgen van een journalist onevenredig grote schade zou worden toegebracht.
Hierbij gaat het om de vraag of uitgaande van het bestaan van bronbescherming, er zodanig zwaarder wegend maatschappelijk belang is aanwezig is dat bronbescherming moet wijken, hetgeen tevens impliceert dat er sprake moet zijn van een doorslaggevend publiek belang. Bij de afweging van de vraag of de in aanmerking komende belangen van zo zwaarwegende aard zijn dat zij de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting in het voorliggende geval rechtvaardigen, komt betekenis toe, niet alleen aan de ernst van de te voorkomen feiten en de ernst van het gevaar voor de openbare veiligheid, maar ook aan de mate waarin het gevaar voor het plegen van strafbare feiten en voor de openbare veiligheid in concreto aannemelijk is. Naarmate deze dreiging concreter is, kan de inbreuk eerder noodzakelijk zijn te achten.
In dat geval kan het verschoningsrecht alsnog opzij worden gezet en de journalist verplicht worden om vragen over zijn bron te beantwoorden. Weigert de journalist dit, dan kan hij eventueel worden gegijzeld. Een dergelijke gijzeling is eerder toegepast richting journalisten van de Telegraaf.
Naast vastlegging van het (beperkt) verschoningsrecht verbindt het wetsvoorstel striktere regels aan het toepassen van dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten in een strafrechtelijk onderzoek. Dit betekent dat het doorzoeken en in beslag nemen van voorwerpen en geschriften op het kantoor van bijvoorbeeld een redactie van een krant of weekblad alleen mogelijk is na toestemming van en in aanwezigheid van een rechter-commissaris en niet meer op enkel gezag van de officier van justitie.
Bronbescherming in strafzaken blijft niet strikt beperkt tot degenen die zich geheel beroepsmatig of alleen tegen betaling met nieuwsgaring bezighouden, maar geldt straks ook voor publicisten die schrijven over (politieke) of actuele aangelegenheden. Dit sluit aan bij het veranderende karakter van de vrije nieuwsgaring en het medialandschap in de afgelopen jaren. Het publieke debat speelt zich immers niet meer alleen af in kranten of op televisie en radio maar bijvoorbeeld ook op social media. Het ziet er dan ook naar uit dat bij inwerkingtreding een bredere groep dan enkel “traditionele journalisten” een beroep kan doen op deze bepaling.
Het wetsvoorstel is op 6 februari 2018 door de Tweede Kamer aangenomen en ligt nu nog bij de Eerste Kamer.