De politie, bij uitstek het Meldpunt (seksueel misbruik sport)?
Van Vollenhoven pleitte voor dit meldpunt in Nieuwsuur, een dag voorafgaand aan de Tweede Kamer hoorzitting van 12 maart jl. over het eind december 2017 verschenen rapport van de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport, onder leiding van oud-minister Klaas de Vries.
In het rapport constateert de Onderzoekscommissie dat een op de acht Nederlandse sporters als kind ten minste een ervaring heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bij zo’n vier procent gaat het om een ernstige variant als aanranding of verkrachting.
De Onderzoekscommissie heeft in haar rapport niet geadviseerd tot de oprichting van een meldpunt. Wel werd de aanbeveling gedaan aan onder meer sportbonden en -verenigingen om een meldplicht in het leven te roepen. Alle vergrijpen zouden op basis hiervan gemeld moeten worden bij (het bestuur van) de sportbond of -vereniging, waarna een onderzoekscommissie moet worden ingesteld om meldingen af te wikkelen. Daarbij is tevens de aanbeveling gedaan dat, indien een bestuur kennis neemt van gepleegde strafrechtelijke vergrijpen, deze dit onder meer meldt bij de politie.
Over de aanbeveling tot de instelling van een meldplicht heeft Van Vollenhoven zich kritisch uitgelaten. Hij meent dat sportclubs mogelijk niet goed weten wat er moet worden gedaan met meldingen. Daarnaast is hij bezorgd dat meldingen onder het tapijt worden geveegd, omdat het belang van melders niet altijd parallel zou lopen met dat van de sportclub.
Van Vollenhoven staat niet alleen in zijn oproep. Zo pleitten ook Marjan Olfers, hoogleraar Sport en Recht, en bestuurder van het Instituut Sportrechtspraak Peter Vogelzang voor de instelling van een meldpunt. Olfers noemde de aanbeveling van een meldplicht eerder niet concreet genoeg, omdat onduidelijk blijft waar meldingen terechtkomen en hoe die precies (moeten) worden opgepakt.
Olfers had eerder in een eigen onderzoek vorig jaar geconcludeerd dat veel sportclubs meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag niet goed oppakken. De aanpak van meldingen zou versnipperd zijn en de sportclubs zouden meldingen bij voorkeur intern afwikkelen. De politie zou zelden worden ingeschakeld. Olfers doet dan ook onder meer de aanbeveling om politie en justitie inzage te geven in onderzoeksrapportages van sportclubs over seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Hoewel de wens tot oprichting van een meldpunt ongetwijfeld is ingegeven vanuit goede bedoelingen, lijkt niemand zich te hebben afgevraagd of dat meldpunt niet al sinds jaar en dag bestaat in de vorm van de politie. Aan de ene kant kan een meldpunt de drempel verlagen om een vorm van intimidatie of misbruik te melden, aan de andere kant beschikt een sportbond of vereniging mogelijk niet over de juiste instrumenten om een kwestie te onderzoeken. Indien sprake is van (een verdenking van) strafbare feiten – hetgeen bij seksuele intimidatie of misbruik snel het geval zal kunnen zijn – kan het meer voor de hand liggen om rechtstreeks de politie in te schakelen, die, onder leiding van justitie, mogelijkheden heeft om gedegen onderzoek te doen en daarbij ook oog dient te hebben voor een juiste bejegening en de belangen van slachtoffer en verdachte. Bovendien beschikt de politie over gespecialiseerde zedenteams die getraind zijn voor specifiek dit soort zaken.
De commissie De Vries pleitte voor instelling van een meldplicht, maar die is er al lang waar het verkrachting betreft. Verder is de vraag natuurlijk op basis waarvan je dit aan wie verplicht? Hoe doe je dit met de vele vrijwilligers in de sport? Wie er dan weer zou moeten toezien op naleving van die plicht? En hoe wordt niet-naleving gesanctioneerd?
Uit onderzoek van Olfers is gebleken dat meldingen vaak blijven steken bij sportclubs en dat de communicatie tussen clubs en politie op z’n zachtst gezegd te wensen overlaat, maar waarom worden die meldingen dan ook niet rechtstreeks neergelegd bij de politie