Vervolging zwartspaarder voor witwassen strandt
Een dergelijke uitkomst komt niet vaak voorbij en dus is het interessant dit oordeel nader onder de loep te nemen.
Tegen de achtergrond van de vervolging speelt dat de verdachte met betrekking tot zijn zwarte buitenlandse vermogen is ingekeerd. De inkeer is erkend en ingewilligd door de belastingdienst en diverse navorderingsaanslagen werden – conform beleid zonder boetes – opgelegd. Waarschijnlijk dacht de zwartspaarder hierna van de zaak af te zijn, maar het OM dacht daar anders over en startte een witwasvervolging.
In eerste aanleg leidde de vervolging tot een veroordeling. Een bedrag van net geen vier ton werd verbeurdverklaard (een vermogensstraf waarmee het geld aan de Staat is gaan toebehoren). Verdachte is tegen dit vonnis in beroep gekomen.
Uit het arrest van het hof volgt dat de verdediging een drietal verweren in stelling heeft gebracht. Eerst is niet-ontvankelijkheid bepleit bij gebrek aan een redelijk vermoeden van schuld, maar hier ging het hof niet in mee. Van de meeste gronden waaruit het redelijk vermoeden is ontstaan overweegt het hof dat het om vaststaande feiten gaat waaraan het OM een redelijk vermoeden van witwassen – van het geld op de buitenlandse rekening – kon ontlenen.
Nadat het hof het witwasvermoeden heeft vastgesteld, oordeelt het dat de verklaring van verdachte over de herkomst (handel in (tweedehands) (partij)goederen) van het geld aannemelijk is geworden om daarna vast te stellen dat sprake is van witwassen waaraan een fiscaal delict ten grondslag ligt. Vervolgens beoordeelt het hof het tweede verweer; komt de verdachte een beroep toe op toepassing van art. 69 lid 3 AWR?
Deze vraag beantwoordt het hof positief. De redenering is dat gezien het oordeel dat slechts kan worden vastgesteld dat het niet of onjuist doen van aangiften IB als gronddelict voor het witwassen kan worden aangemerkt, verdachte feitelijk ter zake hiervan wordt vervolgd, maar dan op de voet van witwassen (art. 420bis Sr). “Bij die stand van zaken is de strafvervolging van de verdachte strijdig met de strekking van artikel 69, derde lid, van de AWR, temeer omdat een andersluidend oordeel ertoe zou leiden dat het effect dat van de inkeerregeling pleegt uit te gaan illusoir zal worden.”
Hiermee trekt het hof een streep door de zaak tegen verdachte. Het vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart het OM niet-ontvankelijk in de vervolging voor witwassen. Een mooi resultaat voor de verdediging en een goede beslissing van het hof wat mij betreft.
Als het hof de beslissing van de rechtbank in stand had gelaten, dan zou inkeren wel heel ‘gevaarlijk’ worden. Immers, door in te keren zou een zwartspaarder zijn eigen witwasveroordeling tekenen. Dat kan en is vanzelfsprekend niet de bedoeling van de inkeerregeling (geweest).