Wet zorgplicht kinderarbeid: een doorwerking van de principes van Business & Human Rights
Business & Human Rights zal in de toekomst een hot topic blijven voor wetgeving en handhaving; de onderhandelingen voor een bindend VN-verdrag zijn in volle gang en het Ministerie van Buitenlandse zaken heeft hiervoor aandacht gevraagd in de handleiding Compliance voor internationaal handelde bedrijven. Daarnaast is het onderwerp ook een grote bron van inspiratie voor de recent in het Staatsblad gepubliceerde Wet zorgplicht kinderarbeid (WZK)
Voor wie van belang?
De WZK is van toepassing op een groot deel van het (Nederlandse) bedrijfsleven. Namelijk alle in Nederland gevestigde ondernemingen die goederen of diensten aan Nederlandse eindgebruikers verkopen of leveren. Ook bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn maar wel actief zijn op de Nederlandse markt (bijv. door verkoop via internet) vallen onder de reikwijdte van de WZK.
Verplichtingen
De WZK bevat diverse verplichtingen voor ondernemingen.
Ten eerste moet de onderneming een verklaring opstellen inhoudende dat er “gepaste zorgvuldigheid” is betracht om te voorkomen dat goederen of diensten met behulp van kinderarbeid tot stand komen. De verklaring dient tenminste in lijn te zijn met de United Nations Guiding Principles, waar deze kinderarbeid aangaan. Reeds bestaande ondernemingen moeten hun verklaring binnen zes maanden na inwerkingtreding van de WZK (zie hieronder) aan de toezichthouder toesturen. Nieuwe ondernemingen moeten dit meteen na hun inschrijving bij de Kamer van Koophandel doen. De verklaringen worden door de toezichthouder in een openbaar register gepubliceerd.
Ten tweede moet de onderneming onderzoeken of er een redelijk vermoeden bestaat dat de te leveren goederen of diensten met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen. Indien dat redelijk vermoeden al bestaat, moet er een plan van aanpak worden opgesteld en worden uitgevoerd.
Hoewel de WZK primair is gericht op ondernemingen die goederen of diensten leveren zijn er ook verplichtingen voor bedrijven die goederen of diensten afnemen. Dergelijke bedrijven moeten gepaste zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de desbetreffende goederen of diensten. Een nadere uitwerking van de aan het plan van aanpak en het onderzoek te stellen eisen zal in lagere regelgeving worden opgenomen. Het is op dit moment nog niet duidelijk wanneer dit zal gebeuren (zie ook hieronder).
Gepaste zorgvuldigheid
Uit de wet blijkt niet wat er bedoeld wordt met “gepaste zorgvuldigheid”. Dit criterium wordt in nadere regelgeving ingevuld. Wel kan een onderneming zich hierdoor laten inspireren door soft law zoals UN Guilding Principles on Business & Human Rights, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de imvo-convenanten. Daarnaast is er de mogelijkheid om een gezamenlijke plan van aanpak (opgesteld door ngo's, bedrijven en werknemers) door de minister te laten goedkeuren. Als een bedrijf zo'n goedgekeurd plan van aanpak uitvoert, is dat een vorm van gepaste zorgvuldigheid.
Handhaving: forse bestuurlijk boetes, bij recidive toepassing strafrecht
Indien een onderneming niet met gepaste zorgvuldigheid – voor zover redelijkerwijs mogelijk –deze bovenstaande verplichtingen nakomt, kan worden gehandhaafd. Voor het niet insturen van een verklaring aan de toezichthouder kan namelijk een bestuurlijke boete ter hoogte van de tweede categorie (€4.350) worden opgelegd. Daarnaast kan het niet-voldoen aan de verplichting tot het verrichten van onderzoek of het opstellen van een plan van aanpak (of de bijkomende vereisten ervan), beboet worden met een bestuurlijke boete van ten hoogste de zesde categorie (€870.000). Indien deze boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste 10% van de jaaromzet van de onderneming. Ook aan de bestuurders van de onderneming kunnen bestuurlijke boetes worden opgelegd (vgl. art. 5:1, lid 3 Awb).
Hoewel in theorie dus forse bestuurlijke boetes kunnen worden opgelegd hoeven bedrijven en hun bestuurders daar niet meteen voor te vrezen als ze niet (volledig) aan de WZK voldoen. Er moet – zo blijkt uit de parlementaire stukken – namelijk eerst een uitgebreide procedure door de toezichthouder worden gevolgd. Allereerst moet een klacht worden ingediend door een natuurlijk persoon of rechtspersoon (zoals NGO’s, instellingen, etc.). Deze klacht moet een concrete aanwijzing voor niet-naleving van de WZK inhouden. Indien de klacht onvoldoende is afgehandeld door de onderneming of zes maanden zijn verstreken, zal de klacht pas door de toezichthouder in behandeling kunnen worden genomen. Bedrijven die de WZK overtreden krijgen daarna eerst een bindende aanwijzing opgelegd door de toezichthouder. Pas als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Bij recidive komt ook het strafrecht in beeld. Bestuurders kunnen namelijk ook strafrechtelijk vervolgd worden als er binnen vijf jaar na oplegging van de bestuurlijke boete opnieuw een overtreding heeft plaatsgevonden. Om te voorkomen dat (nieuwe) bestuurders in zo’n geval worden vervolgd voor fouten van hun voorgangers geldt wel dat zij ten tijde van de eerdere overtreding ook al bestuurder moeten zijn geweest. De maximaal aan de bestuurder op te leggen straf is een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie (€21.750). Onduidelijk is of de onderneming zelf ook strafrechtelijk vervolgd kan worden. De tekst van de WZK sluit dit niet uit en ook de parlementaire stukken suggereren deze mogelijkheid. Anderzijds zijn daarin ook aanwijzingen te vinden dat het de wetgever louter om de bestuurders gaat.
Inwerkingtreding: onduidelijk, vermoedelijk in 2022
Er is onduidelijkheid over wanneer de WZK in werking zal treden. In de wet zelf staat dat deze niet “voor 1 januari 2020” in werking zal treden. Enige vertraging is dus al opgelopen. Minister Kaag geeft hiervoor als reden dat diverse elementen van de WZK nog moeten worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Zo is bijv. ook nog onduidelijk wie de toezichthouder zal worden. De uitwerking van deze nadere regels zal pas aanvangen nadat de evaluatie van de IMVO-convenanten beschikbaar is (verwacht: juli 2020). De initiatiefneemster van het wetsvoorstel, Van Kuiken, verwacht dat de WZK pas in 2022 in werking zal treden. In hoeverre de wet zou kunnen bijdragen aan de internationale doelstelling om alle vormen van kinderarbeid voor 2025 uit de wereld te bannen, kan daarom in twijfel worden getrokken, maar elke stap is een stap in de goede richting.