Beslag ten laste van een derde partij: interessante ontwikkeling voor de Nederlandse asset recovery praktijk?
Waar ging het om?
Een aantal partijen in Moldavië en Gibraltar hebben meer dan een miljard Amerikaanse dollars geïnvesteerd in (onder meer) olievelden in Kazachstan en menen dat Kazachstan zich deze investeringen onrechtmatig heeft toegeëigend. Zij hebben in dat verband een – op het Energiehandvest gestoelde – arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen Kazachstan in Zweden. Die procedure heeft geresulteerd in een veroordelend (Zweeds) arbitraal vonnis; de Staat Kazachstan moet een enorm geldbedrag betalen aan de partijen die de arbitrage aanhangig hebben gemaakt (hierna noem ik deze partijen de ‘schuldeisers’). Nu de Staat Kazachstan niet vrijwillig aan het Zweedse arbitrale vonnis heeft voldaan, zat er voor de schuldeisers niets anders op om op zoek te gaan naar beslagobjecten. De schuldeisers hebben vervolgens beslag gelegd op aandelen die Samruk houdt in een Nederlandse vennootschap. Samruk is een entiteit naar het recht van Kazachstan en een 100%-dochter van de Staat Kazachstan. Samruk was echter zelf geen partij in de voornoemde procedure, en de schuldeisers hebben (dus) geen executoriale titel jegens Samruk. Anders gezegd: Samruk is niets verschuldigd aan de betreffende schuldeisers. Het is dan dus eigenlijk niet mogelijk om ten laste van Samruk beslag te leggen; reden waarom Samruk en de Staat Kazachstan bij de Nederlandse rechter opheffing van het beslag hebben gevorderd.
Beslag ten laste van een derde in uitzonderingsgevallen mogelijk
Naar Nederlands (proces)recht is het uitgangspunt dat alleen ten laste van de schuldenaar beslag kan worden gelegd. Dat kan onder een derde (het zogenaamde ‘derdenbeslag’; denk bijvoorbeeld aan beslag onder een bank op de bankrekening van de schuldenaar), maar niet ten laste van een derde. Duidelijk is dus dat in deze zaak het beslag in beginsel onrechtmatig is gelegd, omdat het niet ten laste van de schuldenaar (Kazachstan) is gelegd maar ten laste van een derde (Samruk) en daartoe naar Nederlands (proces)recht geen bevoegdheid bestaat. Op grond van de hoofdregel zou het beslag moeten worden opgeheven. Het gaat er in deze procedure om of er voldoende grond is om van deze hoofdregel af te wijken. De Nederlandse wet kent een aantal gevallen waarin men zich kan verhalen op goederen die niet aan de schuldenaar toebehoren. Voorbeelden van zo'n bijzonder verhaalsrecht zijn het bodemrecht van de fiscus, zeerechtelijke vorderingen uit arbeidsovereenkomst of hulpverlening, die op het schip mogen worden verhaald ongeacht of de scheepseigenaar de schuldenaar is en kosten tot behoud van een goed die kunnen worden verhaald op dat goed ook al is de eigenaar van het goed niet de schuldenaar.
Misbruik van juridische zelfstandigheid
Het hof voegt met dit arrest daar een geval aan toe, namelijk de situatie waarin de derde ten laste van wie beslag is gelegd misbruik van recht maakt door zich te beroepen op zijn juridische zelfstandigheid ten opzichte van de schuldenaar. Of daarvan in deze zaak sprake is, beoordeelt het hof vervolgens met toepassing van Kazachstaans recht. Toepassing van het recht van Kazachstan leidt tot het voorshands oordeel dat Samruk in haar verhouding tot Kazachstan feitelijk-economische zelfstandigheid mist, in die zin dat Samruk zich tegenover Kazachstan niet op haar juridische zelfstandigheid kan beroepen om een eigen, van dat van (de politiek verantwoordelijken in) Kazachstan afwijkend, beleid te voeren. Het hof voegt daar aan toe dat Samruk materieel in elk geval (mede) fungeert als middel om substantieel vermogen van Kazachstan buiten de greep van schuldeisers te houden. Samruk houdt immers aandelen in een aantal belangrijke Kazachse staatsdeelnemingen die door de juridische zelfstandigheid van Samruk in beginsel niet voor verhaal door de schuldeisers van Kazachstan vatbaar zijn, terwijl Kazachstan onder meer de eindcontrole uitoefent over het vermogen van Samruk en de besteding ervan. Daarmee acht het hof voorshands aannemelijk dat Samruk misbruik – in de zin van het recht van Kazachstan - maakt van haar in beginsel bestaande bevoegdheid zich tegenover de schuldeisers in deze zaak op haar juridische zelfstandigheid te beroepen. Daarmee is de kernvraag in deze zaak beantwoord: het beslag is niet onrechtmatig gelegd – het vermogen van Samruk, hoewel geen schuldenaar in deze zaak, is in beginsel vatbaar voor verhaal door de schuldeisers van Kazachstan.
Deze uitspraak stemt niet alleen hoopvol voor schuldeisers van buitenlandse Staten, maar ook meer in het algemeen voor schuldeisers van partijen die zich bedienen van een web van entiteiten om hun vermogen voor verhaal veilig te stellen. Een mooi voorbeeld van “misbruik loont niet”. Het is nu wachten op de beslissing van de Hoge Raad. Let’s hope and see.
Voor een uitgebreidere bespreking van deze uitspraak, zie deze noot van Cathalijne van der Plas in JOR 2019/242.