Nederlandse Staat schendt het recht van burgers op privéleven met Systeem Risico Indicatie
Op 5 februari 2020 oordeelde de rechtbank Den Haag dat de wetgeving over het Systeem Risico Indicatie (hierna: “SyRI”) van de Nederlandse Staat in strijd is met het recht op respect voor het privéleven als bedoeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: “het EVRM”). SyRI is een wettelijk instrument dat de overheid gebruikt voor de bestrijding van fraude op het terrein van uitkeringen, toeslagen en belastingen. Het systeem mag niet langer worden ingezet zolang de wetgeving voor toepassing ervan niet is aangepast.
SyRI
SyRI is een initiatief van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: “het ministerie”). Sinds 1 januari 2014 vormt SyRI onderdeel van Nederlandse wet- en regelgeving, meer specifiek de Wet structuur uitvoeringsorganisatie en inkomen en het Besluit SUWI.
Kort samengevat is het systeem een technische infrastructuur waarmee in een beveiligde omgeving anoniem data van burgers kan worden gekoppeld en geanalyseerd. Hierbij kan worden gedacht aan gegevens over arbeid, fiscaliteit, (on)roerende zaken, handelsgegevens, huisvesting, inburgering, naleving, onderwijs, pensioen, re-integratie, schulden, uitkeringen, toeslagen, subsidies, vergunningen, ontheffingen, boetes en sancties.
De koppeling en analyse van deze gegevens kan ertoe leiden dat zogenoemde risicomeldingen in het systeem worden gegenereerd. Zo een risicomelding houdt in dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon “onderzoekswaardig” wordt geacht in verband met mogelijke fraude, onrechtmatig gebruik en niet-naleving van wetgeving.
Het instrument wordt ingezet door het ministerie op verzoek van bepaalde overheidsinstanties of andere instanties met een publieke taak, zoals gemeenten, het UWV, de Belastingdienst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Die instanties kunnen een samenwerkingsverband aangaan. In dit samenwerkingsverband kunnen vervolgens bovengenoemde gegevens worden uitgewisseld.
De procedure
Naar aanleiding van de inzet van SyRI hebben diverse partijen, waaronder het Nederlands Juristen Comité voor Mensenrechten (NJCM) en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), een procedure aangespannen tegen de Nederlandse Staat. Zij betoogden dat de inzet van SyRI in strijd is met het recht op respect voor privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Het oordeel van de rechtbank Den Haag en de reactie van de Nederlandse overheid
De rechtbank heeft het standpunt van het NJCM, de FNC en de andere aangesloten partijen gevolgd en derhalve geoordeeld dat de Nederlandse Staat met de inzet van SyRI het recht op privacy schendt. Volgens de rechtbank voldoet de SyRI-wetgeving niet aan de eis dat een redelijke verhouding moet bestaan tussen enerzijds het doel van de wetgeving (fraudebestrijding) en anderzijds het recht van burgers op privéleven. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de SyRI-wetgeving voor burgers onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Aldus concludeert de rechtbank dat de SyRI-wetgeving een onrechtmatige inbreuk maakt op de privacy en de wetgeving daarom onverbindend moet worden geacht.
Het ministerie heeft gereageerd de uitspraak grondig te bestuderen. Voor zover bekend is er namens de Nederlandse Staat (nog) geen hoger beroep ingesteld. Ten tijde van dit schrijven is de termijn om hoger beroep in te stellen nog niet verstreken.