Strafvordering wacht juist op de Commissie Letschert
Het idee dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering klaar is om ingevoerd te worden en bovendien door de gehele strafrechtspleging breed wordt ondersteund, klopt niet.
Waar we op wachten, is een wetgevingsadvies van (onder meer) de Raad van State. Omdat niet duidelijk is met welke kosten de implementatie van het nieuwe Wetboek gepaard gaat.
De Commissie Letschert, die hierover in NRC schreef (5/11), zou die juist in kaart moeten brengen. Die onduidelijkheid houdt onder meer verband met het feit dat het nieuwe wetboek zaken sneller door ‘het systeem’ moet sluizen, wat ook voor de strafrechtadvocatuur grote gevolgen zal hebben. Die gevolgen zitten niet in ‘meer mogelijkheden’ voor de verdediging, zoals de commissie stelt. In het nieuwe wetboek zit op dat punt weinig voortschrijdend inzicht, zo constateerden wij vorig jaar reeds na een studie van de gedane voorstellen.
Het nieuwe Wetboek legt meer verantwoordelijkheid voor een goede rechtsgang bij de verdediging, maar reikt tegelijkertijd onvoldoende middelen aan waarmee de verdediging die verantwoordelijkheid kan waarmaken. Het gaat uit van de veronderstelling dat elke verdachte altijd een topadvocaat naast zich heeft staan, terwijl de harde werkelijkheid blijft dat de meeste verdachten géén advocaat hebben en de wél beschikbare advocaten het zwaar hebben, vooral ook omdat de overheid kosten van rechtsbijstand in de regel als het sluitstuk van een begroting ziet die men liever kwijt dan rijk is.
Eerlijk proces
Alleen de verdachten die het zélf kunnen betalen kunnen hun advocaten laten doen wat onder het nieuwe wetboek allemaal gedaan moet worden om een eerlijk proces te garanderen.
Tegelijkertijd geeft het nieuwe wetboek de overheid het recht om verdachten voorafgaand aan het proces langer vast te houden, geeft het justitie en politie meer bevoegdheden en slachtoffers meer rechten.
Dat is politiek ongetwijfeld een goede zet, maar rechtsstatelijk gezien is het tobben. De inhoud van het gemoderniseerde wetboek berust allerminst op consensus. Die zou er pas zijn, indien dat wetboek – zoals we in ons WODC-rapport Mind the Gap begin vorig jaar betoogden – op goed uitgedachte en samenhangende grondslagen zou berusten, een rechtvaardige balans zou treffen tussen de diverse belangen die binnen de strafrechtspleging een rol spelen, en daarin heldere keuzes zouden worden gemaakt over rechtvaardigheid, rechtsbescherming – en wat daar ook financieel voor nodig is.
Evenmin biedt het beoogde wetboek een oplossing voor diverse praktische problemen waar de strafrechtspleging allang mee kampt en die ooit de aanleiding vormden om deze wetgevingsoperatie op te tuigen.
Praktische problemen
Toen al is er door diverse partijen op gewezen dat praktische problemen zich in de regel niet laten oplossen door wetgeving.
En ook al vanaf dat moment heeft de advocatuur er op gehamerd dat de enorme kosten die met deze wetgevingsoperatie gemoeid zouden zijn, veel beter besteed konden worden aan investeringen in en verbeteringen van de uitvoeringspraktijk. Nu zijn we aan het einde van het traject, en blijken opeens de invoeringskosten van vele honderden miljoenen euro’s door sommigen als een ‘verrassing’ te worden gepresenteerd, maar die politiek gezien kennelijk toch geen belemmering zouden moeten vormen om er zo snel mogelijk een klap op te geven. Dat vinden wij pas verrassend.
Bron: NRC (2020)