Consultatie vergoeding affectieschade: forfaitaire schadevergoeding voor naasten en nabestaanden via het strafproces
Als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit materiële of immateriële schade heeft ondervonden. Kort gezegd is materiële schade direct in geld uit te drukken (bijvoorbeeld kosten als gevolg van beschadiging van eigendom, ziekenhuiskosten of misgelopen inkomen). Immateriële schade betreft schade die is veroorzaakt door verdriet, de pijn en het verlies aan levensvreugde, hetgeen ook wel smartengeld wordt genoemd.
In strafzaken zal met de nodige regelmaat ook zogenoemde affectieschade aanwezig zijn. Dit is nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, maar uit leed dat men ondervindt doordat een persoon met wie een affectieve band bestaat, ernstig gewond is geraakt of is overleden. Met andere woorden, affectieschade is een vorm van smartengeld voor naasten van slachtoffers van strafbare feiten. Op dit moment valt affectieschade volgens de wet niet onder materiële of immateriële schade, zodat naasten niet voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
In de zomer van 2015 is een wetsvoorstel ingediend waarin wordt voorgesteld de wet aan te passen zodat slachtoffers in het strafproces ook in aanmerking komen voor vergoeding van zogenoemde affectieschade (Kamerstukken II 2014-2015/2015-2016, 34 257, nrs. 1-8). Dit ‘Wetsvoorstel affectieschade’ heeft betrekking op naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers.
Ten behoeve van het Wetsvoorstel affectieschade is recent het ‘Besluit vergoeding affectieschade’ (hierna: het Besluit) opengesteld voor consultatie. In het Besluit wordt de omvang van de vergoeding met betrekking affectieschade in het strafproces forfaitair bepaald. In het Wetsvoorstel affectieschade is gekozen deze bedragen forfaitair vast te leggen, teneinde te voorkomen dat de vaststelling van de schade leidt tot langdurige en pijnlijke discussies over de omvang van het leed (zie Kamerstukken II 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 4-5). Die ratio lijkt mede te zijn ingegeven vanuit het criterium dat een vordering benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafproces mag vormen (vgl. artikel 361 lid 3 Sv).
De forfaitaire vergoedingen variëren van minimaal €12.500 tot maximaal €20.000. De hoogte van het forfaitaire bedrag is ten eerste afhankelijk al naar gelang sprake is van ernstig en blijvend letsel of overlijden. Ten tweede wordt onderscheid gemaakt in de aard van de relatie tussen de naaste(n) en het slachtoffer. Als laatste speelt de vraag een rol of de schade het gevolg is van een overtreding dan wel een misdrijf (zie voor een volledig overzicht van de exacte bedragen per gerechtigde en soort delict: https://www.internetconsultatie.nl/affectieschade).
In het Wetsvoorstel affectieschade komt daarnaast naar voren dat het ook mogelijk is de zogenoemde schadevergoedingsmaatregel (ex artikel 36f Sr) toe te passen ter zake van affectieschade (Kamerstukken II 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 7). Dit brengt met zich dat de Staat de inning van de vordering tot affectieschade kan overnemen en indien de veroordeelde binnen acht maanden niet (volledig) heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting, kan de Staat het (resterende) bedrag als voorschot uitbetalen. Hierbij kan bovendien vervangende hechtenis worden toegepast als drukmiddel om de veroordeelde te laten voldoen aan zijn betalingsverplichting.
Het grote voordeel van het Wetsvoorstel affectieschade betreft het feit dat naasten van slachtoffers nu ook erkenning krijgen voor immateriële schade die zij hebben geleden ten gevolge van een strafbaar feit waarvan een dierbare de directe gevolgen heeft ondervonden. Daardoor wordt het door deze naasten ondervonden leed erkend en wordt hun geschokte rechtsgevoel verzacht omdat van de verdachte een (extra) opoffering wordt verlangd. De grote toegevoegde waarde van het Besluit is dat indien eenmaal door de rechter is vastgesteld dat een naaste recht heeft op vergoeding van affectieschade, de naaste gegarandeerd is van minimum vergoeding. Zodoende wordt voorkomen dat in de zittingszaal (of daarbuiten) discussie ontstaat over de exacte hoogte van de affectieschade, hetgeen niet onwaarschijnlijk secundaire victimisatie bij de naaste tot gevolg kan hebben.
Anderzijds biedt de bepaling van de hoogte van de affectieschade door middel van forfaitaire bedragen ook een nadeel. Immers, indien de betrokkene van mening is dat diens leed dient te worden vergoed met een hoger bedrag, dan zal de strafrechter moeten beoordelen of die vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Gelet op de gecompliceerdheid van de vaststelling omtrent de hoogte van affectieschade, zal naar verwachting de rechter een vordering tot vergoeding van dergelijke schade al snel niet-ontvankelijk verklaren op grond van een onevenredige belasting. Indien de strafrechter overgaat tot zo’n niet-ontvankelijkverklaring, dan rest voor naasten van slachtoffers de weg naar de burgerlijke rechter, die open blijft staan met betrekking tot een vordering van affectieschade (Kamerstukken II 2014-2015, 34 257, nr. 3, p. 20).
De termijn van de consultatie ten aanzien van het Besluit loopt tot 26 oktober 2017. Tot die tijd staat het onder andere burgers, de rechterlijke macht, de advocatuur en het Openbaar Ministerie vrij op de inhoud van het Besluit te reageren.