Bronbescherming voor journalisten III
Gelijktijdig met de invoering van dit specifieke verschoningsrecht zijn de regels voor de inzet van dwangmiddelen – zoals het vorderen van (communicatie)gegevens, het plaatsen van een telefoontap of het stelselmatig observeren – tegen journalisten aangescherpt. In dit verband geeft de op 1 oktober 2018 ingevoerde Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (hierna: “de Aanwijzing”) een invulling aan het juridische kader van de journalistieke bronbescherming, de reikwijdte van bepaalde begrippen zoals “journalist” en “bronbescherming” en geeft het aanvullende regels voor de inzet van een aantal specifieke dwangmiddelen.
De (aangekondigde) wijziging van de Aanwijzing heeft betrekking op de gevallen waarin de journalist kan opduiken als “bijvangst” in een strafrechtelijk onderzoek.
De journalist als bijvangst
In een strafrechtelijk onderzoek is het goed denkbaar dat op of andere wijze bewijsmateriaal wordt verzameld waarbij een journalist als zogenoemde “bijvangst” in het dossier komt. Gedacht kan worden aan de situatie dat een tap is geplaatst op het telefoonnummer van een verdachte of een andere betrokkene in het onderzoek, die persoon een gesprek voert met een journalist en het gesprekverslag hiervan in het dossier is gevoegd.
In zo’n geval is in beginsel geen sprake van een ongeoorloofde doorbreking van het recht op bronbescherming, zo valt in de huidige versie van de Aanwijzing te lezen. Bij het gebruik van de hieruit voortvloeiende informatie moet de officier van justitie rekening houden met de belangen van de verdachte en de bron. Hoe hij dat moet doen en welke voorwaarden hij daarbij in acht moet nemen is niet aangegeven. Als na “doorrechercheren” de situatie ontstaat dat de bronbescherming toch in het gedrag komt dan moeten diverse waarborgen in acht worden genomen, bijvoorbeeld de instemming van de hoofdofficier van justitie, het informeren van het College van Procureurs-Generaal, de toestemming van de rechter-commissaris bij bepaalde dwangmiddelen. Als achteraf toch blijkt van een ongeoorloofde inbreuk op het recht op bronbescherming dan moeten de verkregen gegevens zo spoedig mogelijk worden vernietigd.
In een bericht van de NOS van 14 februari 2019 is beschreven dat de Aanwijzing op het punt van de journalist als bijvangst wordt aangepast. Aanleiding voor de aanpassing is een klacht van NOS Nieuws over de wijze waarop het Openbaar Ministerie (hierna: “OM”) is omgegaan met tapgesprekken waarin een NOS-verslaggever was te horen. Als duidelijk is dat een journalist als bijvangst in beeld komt en het OM wenst de informatie toe te voegen aan het strafdossier, dan zal dat voortaan eerst aan de journalist moeten worden meegedeeld zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.
Conclusie
Bestudering van de authentieke versie van de Aanwijzing die via het internet is te raadplegen leert dat ten tijde van het schrijven van dit artikel de inhoud nog niet is gewijzigd. De Aanwijzing betreft een zogenoemde Algemene Maatregel van Bestuur waarvan de aanpassing over het algemeen vrij eenvoudig is te realiseren. Het is wat dit betreft opmerkelijk dat meer dan een maand na de toezegging van het College van Procureurs-Generaal de Aanwijzing nog niet is aangepast overeenkomstig de gedane toezegging.
Het is ook onduidelijk welke toegevoegde waarde het melden van de bijvangst aan de journalist heeft. Op geen enkele wijze blijkt dat de journalist tegen de (beoogde) voeging in het dossier iets kan ondernemen. Het wordt hem enkel meegedeeld en dan ook nog eens op het moment “wanneer het belang van het onderzoek dat toelaat”. Het is volstrekt onduidelijk wanneer hiervan sprake is. Het enige wat dus lijkt te worden voorkomen is dat een journalist op een onverwacht moment wordt geconfronteerd dat hij als betrokkene in een strafdossier is opgenomen. Moeilijk is in te zien in hoeverre dit daadwerkelijk een bijdrage vormt van het recht op de bronbescherming.