• Nieuws & Publicaties
  • “Eerste vervolging van een arts voor verlenen euthanasie sinds inwerkingtreding euthanasiewetgeving”

“Eerste vervolging van een arts voor verlenen euthanasie sinds inwerkingtreding euthanasiewetgeving”

14 jan 2019
Oscar Pluimer
Voor het eerst sinds de invoering van de euthanasiewetgeving in 2002 vervolgt het Openbaar Ministerie een arts wegens vermeend onzorgvuldig handelen bij het verlenen van euthanasie. Dit maakte het Openbaar Ministerie begin november bekend, kort nadat het eerder nog had bericht een andere arts niet te zullen vervolgen wegens het verlenen van euthanasie. Ter rechtvaardiging van de vervolging voert het Openbaar Ministerie aan dat in deze zogenoemde “Koffie-euthanasiezaak” belangrijke rechtsvragen spelen met betrekking tot de levensbeëindiging van dementerenden.

De vrouw in kwestie had een wilsverklaring opgesteld nadat bij haar dementie was vastgesteld. In die verklaring stond onder meer dat zij euthanasie wilde wanneer zij daar de tijd rijp voor achtte, dat het op haar verzoek moest plaatsvinden en zij beslist niet wilde worden geplaatst in een instelling voor demente bejaarden. Na het opstellen van de wilsverklaring werd de dementie erger. Daardoor kon zij de punten niet meer voldoende concreet tot uitdrukking brengen, maar de arts leidde uit het gedrag van de vrouw af dat zij haar leven wenste te beëindigen.

Juridisch kader

Euthanasie, ook bekend als “levensberoving op verzoek” is in beginsel een strafbaar feit en wordt bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste twaalf jaren. Bij een veroordeling kan een arts tevens worden ontzet uit zijn recht om dit beroep uit te oefenen.

De wet schrijft voor dat als aan bepaalde voorwaarden is voldaan euthanasie geen strafbaar feit oplevert. Daarvoor geldt ten eerste dat euthanasie moet hebben plaatsgevonden op verzoek van een patiënt. Dit kan worden vastgelegd in een wilsverklaring. Tevens moet het handelen van de arts voldoen aan zes zorgvuldigheidseisen zoals beschreven in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Nadat de euthanasie is uitgevoerd moet de arts dit onverwijld melden bij een gemeentelijke lijkschouwer.

De arts is niet verplicht om mee te werken aan een verzoek tot levensbeëindiging. Hij zal steeds zelf een afweging moet maken of voldaan is aan alle voorwaarden. Daarvoor kunnen artsen de Euthanasiecode 2018 raadplegen, gepubliceerd door de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie.

Verscherpt beleid Openbaar Ministerie

De vervolging in de Koffie-euthanasiezaak sluit aan bij het eerder aangepaste beleid van het Openbaar Ministerie. Met stevige taal verkondigde Procureur-Generaal Rinus Otte aan dat het Openbaar Ministerie een grotere rol zal gaan spelen in het debat over euthanasie. Het heeft de daad bij het woord gevoegd door sindsdien vijf strafrechtelijke onderzoeken tegen artsen in te stellen.

De vraag rijst waarom sinds de inwerkingtreding van de euthanasiewetgeving het Openbaar Ministerie haar pijlen nu ineens op euthanasie verlenende artsen richt. Sterk moet worden betwijfeld of een strafzaak het passende middel is om de beoogde beantwoording van rechtsvragen te realiseren. Een strafrechtelijke vervolging zal niet primair mogen dienen voor de ontwikkeling van jurisprudentie. De consequenties van alleen al het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, ongeacht de uitkomst, kunnen en zullen vaak te desastreus zijn om over de rug van de betreffende arts jurisprudentie te creëren.

Het valt te betwijfelen of de strafrechter beter geëquipeerd is om het handelen van de arts te beoordelen dan bijvoorbeeld de medische tuchtrechter (lees: de Regionale toetsingscommissies). Het komt voor dat deze commissies bestaande uit in ieder geval een arts, een ethicus en een jurist veelal beter in staat zijn medische aspecten te beoordelen. Met een minder ingrijpend middel kan dus ook de gewenste duidelijkheid worden gerealiseerd.

Dat het medische tuchtrecht in dit soort kwesties te kort schiet is evenmin gebleken. Ook blijkt niet van een klimaat waarin artsen op (te) lichtzinnige wijze omgaan met de belangen van hun patiënten. Van aperte misstanden waarin de belangen van patiënten te kort worden gedaan is al geheel niet gebleken.

Opvallend is dat de Koffie-euthanasiezaak nota bene al aan een Regionale tuchtcommissie is voorgelegd. Daarbij is het handelen van de arts minutieus beoordeeld en is vastgesteld dat de arts grenzen heeft overschreden. Daarom achtte de tuchtrechter een berisping op zijn plaats. Waarom het Openbaar Ministerie meent nu ook nog strafrechtelijke vervolging te moeten instellen is onduidelijk. De enkele stelling dat belangrijke rechtsvragen moeten worden beantwoord vormt geen afdoende rechtvaardiging.

Het aangekondigde OM-beleid wordt vanuit de medische praktijk tot op heden met argusogen bekeken. Sinds de aankondiging lijken artsen terughoudender te zijn bij het verlenen van euthanasie. Die reserve is begrijpelijk als de verstrekkende consequenties van een strafrechtelijk onderzoek in ogenschouw worden genomen. Uiteindelijk kan dit ten koste gaan van het belang van de patiënt en dat kan bezwaarlijk zijn beoogd door het Openbaar Ministerie.

Nieuws & Publicaties