Monitoring Commissie Accountancy (MCA) publiceert nieuw eindrapport: Spiegel voor de accountancysector
Het onderzoek dat tot het rapport heeft geleid vond plaats in een tijd dat de accountancy een crisis doormaakte. De rapporteurs spreken van een structureel probleem, zijnde een prestatiekloof die is ontstaan door “telkens terugkerende vaktechnische kwaliteitsgebreken en incidenten” (p. 9). Die stand van zaken verhoudt zich moeilijk met de poortwachtersfunctie die accountants door toezichthouders en het openbaar ministerie toebedeeld krijgen. De doelstelling van de MCA is het bereiken van een cultuur- en gedragsverandering binnen de accountancy, langs vier lijnen: cultuur, leiderschap, organisatiecontext en gedrag.
De MCA constateert ook dat de sector er nu beter voor staat dan ten tijde van het vorige rapport, in 2015. Positieve signalen worden opgevangen, zoals een veranderende toon aan de top, gerichte acties ter vermindering van de werkdruk, cultuuronderzoeken en meer beleidsmatige aandacht voor fraude. Desalniettemin vindt de MCA het nodig de accountancy een spiegel voor te houden: “het zelfbeeld van de sector is te positief en ook tekenen van zelfgenoegzaamheid keren langzaamaan terug.” (p. 12).
Fraude, althans fraudegevoeligheid is één van de grotere problemen waar de accountancy mee te kampen heeft. De MCA constateert dat het huidige fraudeprotocol niet meer omvat dan een “samenvatting van bestaande wet- en regelgeving” (p.19).
De controlestandaarden (NV COS 200, par. 5) onderschrijven het grote belang dat accountants aan fraude moeten toekennen: “de accountant [moet] als basis voor zijn oordeel een redelijke mate van zekerheid [..] verkrijgen over de vraag of de financiële overzichten als geheel vrij zijn van een afwijking van materieel belang die het gevolg is van fraude of fouten”. Fraude, constateert de MCA, wordt qua belang dus letterlijk voor fouten geplaatst. De MCA ziet voorts een defensieve, legalistische houding vanuit de sector in reactie op maatschappelijke verontwaardiging die bij tijd en wijle luid wordt beleefd vanwege schandalen rondom corruptie, witwassen, kartelvorming, opzettelijk niet-naleven sancties en andere vormen van non-compliance (p. 174-175).
De MCA doet de sector een aantal aanbevelingen. Een deel daarvan ziet op de bestrijding van fraude, die de MCA een wicked problem noemt.
Ten eerste beveelt de MCA de sector aan hun benadering van fraude aan te pakken vanuit de vraagstelling welke toegevoegde waarde accountants kunnen hebben in de voorkoming en bestrijding van fraude. Dat vereist een “kanteling van denken én doen” (p. 175), maar ook nieuwe wetgeving.
Die oproep, en dat is de tweede aanbeveling, doet de MCA dan ook aan de wetgever: “Expliciteer in wet- en regelgeving en/of in de toelichting daarop dat corruptie, witwassen, kartelvorming, het opzettelijk niet naleven van sanctieregelgeving en enkele nog nader te omschrijven vormen van non-compliance, wel degelijk onder de fraudedefinitie vallen en daarmee ook onder de werking van artikel 26 van de Wta juncto de artikelen 36-38 van de Bta (alsmede onder NV COS 240).”
Ten derde wordt de wetgever de aanbeveling gedaan vast te leggen dat in nader gedefinieerde gevallen accountants verplicht worden gesteld forensische expertise in te zetten bij de uit te voeren (fraude)risico-analyse en bij het geven van opvolging aan aanwijzingen voor of een redelijk vermoeden van fraude. De MCA constateert dat sommige kantoren dit al vrijwillig doen en wil dit dus verplicht stellen.
De laatste aanbeveling ten aanzien van de bestrijding van fraude is te experimenteren met een variant op de joint of shared audit. Zo wordt voorgesteld te komen tot een stelsel waarbij bij vermoedens van fraude over wordt gegaan tot verplichte consultatie (second opinion) van en een beoordeling door een ander accountantskantoor of een daartoe in te richten overheidsloket (Rijksaccountant).