Wat als ''hamsteren'' ineens niet meer alleen een leuke reclameslogan is?
De wet is er al...
Het is een beetje een “vergeten” wet maar toch is hij er al bijna 60 jaar, de Wet van 29 november 1962 houdende een regeling tot het tegengaan van het hamsteren van goederen in buitengewone omstandigheden; een wet die we – je verzint het niet – ook officieel mogen aanhalen als de “Hamsterwet” (zie artikel 12).
De Hamsterwet (artikel 3, eerste lid) geeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat de bevoegdheid om “regels [te] stellen tot het tegengaan van het hamsteren van goederen”. Het tweede lid van dit artikel bepaalt vervolgens dat deze regels “onder meer [kunnen] inhouden een verbod daarbij aangewezen goederen binnen daarbij aangegeven tijdsruimten in grotere dan daarbij aangegeven hoeveelheden af te leveren of in ontvangst te nemen.” De minister kan dus bijvoorbeeld bepalen dat winkels van bepaalde heel specifiek omschreven goederen (pakken wc-papier, paracetamol etc.) niet meer dan een exemplaar per klant mogen verkopen.
…maar moet wel nog “geactiveerd” worden
Het bijzondere aan de Hamsterwet is dat deze wel al in werking is getreden maar slechts ten dele ook in werking is gesteld. Het hiervoor besproken sleutelartikel (artikel 3) is namelijk pas van kracht als de regering hiertoe actief een besluit neemt. De bevoegdheden van de Hamsterwet moeten dus eerst als het ware “geactiveerd” worden. Die activering geschiedt bij Koninklijk Besluit (Algemene Maatregel van Bestuur) op voordracht van de Minister-President (artikel 1, eerste lid).
Het parlement heeft uiteindelijk het laatste woord over de toepassing van de Hamsterwet. De regering is namelijk verplicht zo snel mogelijk (“onverwijld”) een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer te sturen “omtrent het voortduren van de werking” van het opgelegde ‘hamsterverbod’ (artikel 1, tweede lid). Wordt dit wetsvoorstel verworpen dan is de regering verplicht de Hamsterwet weer te “deactiveren” (artikel 1, derde lid). Overigens is de regering hiertoe ook verplicht zodra de omstandigheden dit weer toelaten. Een ‘hamsterverbod’ moet dus echt een noodmaatregel blijven en kan niet structureel worden toegepast.
Sleutelbegrip: “buitengewone omstandigheden”
Zoals bij alle noodwetgeving (zie bijv. ook de Distributiewet en de Havennoodwet) staat ook in de Hamsterwet het begrip “buitengewone omstandigheden” centraal. Alleen als daarvan sprake is kunnen de bevoegdheden van de Hamsterwet “geactiveerd” worden (vgl. artikel 1 eerste lid). Wat met “buitengewone omstandigheden” precies wordt bedoeld is in de Hamsterwet zelf verder niet gedefinieerd. Dat lijkt een bewuste keuze te zijn geweest, de wetgever heeft het toepassingsbereik kennelijk breed willen houden “omdat nu eenmaal met het optreden van hamsterneigingen in buitengewone omstandigheden rekening moet worden gehouden.” (Kamerstukken II 1916-1962, 6777, nr. 3, p. 1). Dat gezegd hebbende, bij het opstellen van de Hamsterwet dacht men bij “buitengewone omstandigheden” vooral aan gevallen van oorlog en oorlogsgevaar. Inmiddels is echter duidelijk dat noodwetgeving zoals de Hamsterwet bedoeld is om breder te worden ingezet. Uit de parlementaire behandeling van latere noodwetgeving blijkt namelijk duidelijk dat ook buiten oorlog(sgevaar) sprake kan zijn van “buitengewone omstandigheden”. Kort gezegd moet aan twee cumulatieve eisen worden voldaan (vgl. Kamerstukken II, 2003-2004, 29514, nr. 3, p. 5):
- Er moet een vitaal belang worden bedreigd; en
- De normale bevoegdheden van de overheid moeten ontoereikend zijn om het probleem op te lossen.
Het is dus niet de oorzaak (oorlog, epidemie etc) maar het bedreigde belang dat doorslaggevend is (vgl. Kamerstukken II, 2003-2004, 29514, nr. 3, p. 3).
Het aan banden leggen van de verkoop van wc-papier zal niet snel noodzakelijk zijn om een vitaal belang te beschermen (alhoewel de meningen hier ongetwijfeld over zullen verschillen). Is de wc-papier schaarste echter zo groot dat men op de vuist gaat in de supermarkt om de laatste rollen te bemachtigen – de eerste berichten hierover zijn inmiddels al op internet te vinden – dan zou de “openbare orde” als vitaal belang in het geding zijn. Maar ook bij het hamsteren van bijvoorbeeld paracetamol, voedsel, desinfecterende handgel en gezichtsmaskers kan een “vitaal belang” in het geding zijn (volksgezondheid).
Welk vitaal belang ook speelt, de overheid zal eerst moet proberen het probleem op te lossen met haar “normale” bevoegdheden. Specifiek bij hamsteren kan dan bijvoorbeeld gedacht worden aan meer “softe” maatregelen als het publiek oproepen hiermee op te houden of winkeliers en retailers te bewegen zelf maatregelen te treffen.
Kortom: de Hamsterwet kan niet zomaar door de overheid uit de kast worden getrokken. Feitelijk gaat het om een ultimum remedium: niets anders moet meer helpen. Dat dergelijke situaties heel zeldzaam zijn blijkt wel uit het feit dat de huidige Hamsterwet in de afgelopen zestig jaar voor zover ik heb kunnen nagaan nog nooit is toegepast.
Alleen de Hamsterwet of ook andere maatregelen?
Dat bij een crisis ook door de regering “maatwerk” moet worden geleverd is inmiddels verankerd in alle noodwetgeving. Dit betekent dat noodwetten zoals de Hamsterwet op zichzelf kunnen worden toegepast, in combinatie met andere noodwetten of als onderdeel van een op grond van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden door de regering uitgeroepen algemene of beperkte noodtoestand. Het is dus geenszins “alles of niets”. De zinsnede “Onverminderd de artikelen 7 en 8 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden” in artikel 1 van de Hamsterwet is bedoeld om dit tot uitdrukking te brengen (Kamerstukken II, 1994-1995, nr. 6, p. 1).
En wat als men toch blijft hamsteren?: tot 6 jaar gevangenisstraf
Overtreding van de Hamsterwet is niet vrijblijvend. (Leverings)contracten die in strijd met een hamsterverbod zijn afgesloten zijn nietig (vgl. ECLI:NL:HR:1951:AG1976, NJ 1952/127). Belangrijker wellicht is dat overtreding van een hamsterverbod ook een strafbaar feit oplevert. Wie de Hamsterwet opzettelijk overtreedt riskeert een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of een geldboete van de vijfde (EUR 67.000,-) of, afhankelijk van de omstandigheden, zesde categorie (EUR 670.000,-) (art. 1 onder 1 jo. art. 6 onder 1 Wet op de Economische Delicten (WED)). Daarnaast kunnen behaalde winsten worden “afgepakt” en kan de onderneming die het verbod heeft overtreden geheel of gedeeltelijk worden stilgelegd, zelfs hangende het strafrechtelijk onderzoek (art. 7 WED).