Het vuur aan de schenen van het fiscaal verschoningsrecht
Consultatie voorstel: het fiscaal verschoningsrecht verder onder vuur
Het verschoningsrecht is een belangrijke hoeksteen van een rechtsstaat. De ratio van het recht is erin gelegen dat een burger zich in alle vrijheid en zonder zorgen tot een verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden voor advies of bijstand.
Al langere tijd kent het wettelijk verschoningsrecht in Nederland evenwel geen rustig bezit. Het verschoningsrecht wordt voornamelijk door opsporingsinstanties en onderzoekscommissies in toenemende mate ervaren als obstakel in het achterhalen van bewijs. Als gevolg hiervan staat de reikwijdte van het verschoningsrecht veelvuldig ter discussie, zo blijkt ook uit de vele uitspraken die in de loop der jaren over dit onderwerp zijn gepubliceerd. Ook gaan er al langere tijd stemmen op om het verschoningsrecht wettelijk in te perken. De nieuwste loot aan deze stam is het wetsvoorstel tot aanpassing van het wettelijke fiscale verschoningsrecht. Dat is op 23 juli 2020 opengesteld voor consultatie.
Het wetsvoorstel vormt het uitvloeisel van een brief die de staatssecretaris van Financiën Wiebes medio januari 2017 aan de Tweede Kamer stuurde. Toentertijd gaf hij te kennen dat het fiscaal verschoningsrecht naar zijn mening te breed en ongericht is.
Uit het wetsvoorstel blijkt dat het probleem in de visie van de minister van Financiën (hierna: “de minister”) is terug te voeren naar de “fiscale transparantie”. De Belastingdienst moet in staat zijn om over de feiten te beschikken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de belastingheffing en -invordering. Het fiscaal verschoningsrecht zou hier volgens de minister onder omstandigheden aan in de weg staan. Ook het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft Nederland aanbevolen om enkele aspecten van het wettelijke fiscale verschoningsrecht te verduidelijken.
Dit brengt de minister thans tot het voorstel om het fiscaal verschoningsrecht aan te passen en te verduidelijken. Hiertoe stelt de minister voor het wettelijke fiscale verschoningsrecht niet van toepassing te achten op informatie – zoals jaarverslagen, accountantsverklaringen en bankafschriften – die een belastingplichtige in het kader van de belastingheffing aan de Belastingdienst zou moeten geven indien hij geen advocaat of notaris had ingeschakeld. Communicatie tussen de verschoningsgerechtigde en advocaat en (concept)processtukken blijven vertrouwelijk en vallen onverminderd onder het verschoningsrecht. Het zal voorts aan de verschoningsgerechtigde blijven om te beoordelen of informatie onder het verschoningsrecht valt, tenzij – zoals nu ook het geval is – er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit oordeel onjuist is.
Uitgangspunt blijft dat de Belastingdienst zich voor de beoogde informatie eerst tot de belastingplichtige wendt. Indien aan een verzoek om informatie – ten onrechte – geen gevolg is gegeven of het belang van de heffing of opsporing het redelijkerwijs noodzakelijk maakt, mag bij wijze van ultimum remedium een verzoek om informatie worden gericht aan de verschoningsgerechtigde. Hiertoe heeft een inspecteur een machtiging van de minister nodig. Tevens zullen aanvullende waarborgen in acht moeten worden genomen, zoals het doorlopen van een (interne) goedkeuringsprocedure en een specifieke omschrijving van de verzochte informatie.
Gelet op het fundamentele belang van het (fiscaal) verschoningsrecht zullen wij het wetsvoorstel met een kritische blik volgen. De consultatieperiode loopt tot en met 23 oktober 2020. Tot die tijd bestaat de mogelijkheid om langs deze weg te reageren op de inhoud van het wetsvoorstel.
Heeft u vragen over het wetsvoorstel of zoekt u een gesprekspartner op dit onderwerp? Neemt u dan contact op met Oscar Pluimer, Thom Dieben of Jurjan Geertsma.