Opinie: OM en media
Dagelijks leest en hoort men in allerlei media over fraudezaken. In de krant, op de radio, op het internet, via social media of op de televisie. Het Openbaar Ministerie heeft ook een eigen openbaar toegankelijk relatiemagazine, genaamd Opportuun. Ongeacht welk medium men raadpleegt, van terughoudendheid door het Openbaar Ministerie is geen sprake. Voorbeelden? Voorbeelden te over.
Een verdachte van belastingfraude werd in 2014 getypeerd als “fiscaal vampier”. In hetzelfde jaar werd een andere verdachte omschreven als “een soort consigliere (raadgever van een maffiabaas)”, terwijl het onderzoek toen nog in volle gang was en diegene jaren later – in 2018 – is vrijgesproken. Begin april 2019 werd een bedrijf gekenschetst als een “factuurverdubbelaar”. Of wat te denken van de uitlating in 2017 over de verdachten van wie het “moreel kompas ernstig defect [is] gebleken”. In hetzelfde bericht is te lezen dat “het schokkend [is] dat nergens iemand in de organisatie op de rem is gaan staan en heeft gezegd dat dit niet aanvaardbaar is.” Ook alle verdachten in deze zaak zijn vrijgesproken.
De berichten hebben niets met terughoudend communiceren te maken. Allereerst niet vanwege de stelligheid. Standpunten worden gepresenteerd als voldongen feiten. Zonder voorbehoud dat nog slechts sprake is van een verdenking. De berichten zijn dus op zijn minst voorbarig. Ten tweede vanwege de toon. Die is onnodig scherp, gekleurd, sfeermakend en soms zelfs misleidend. Het tast de geloofwaardigheid van de berichtgeving aan. Van het objectief informeren van de samenleving over het werk van het Openbaar Ministerie is geen sprake.
Dit is in strijd met de onschuldpresumptie. De essentie van deze presumptie is dat iemand voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld overeenkomstig de wet door een rechter is vastgesteld. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie slechts mag berichten over vaststaande feiten. De inhoud van de persberichten mag nog geen conclusies over de schuld bevatten, zo volgt ook uit vaste rechtspraak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Onschuldpresumptierichtlijn van het Europese Parlement en de Raad.
Het Openbaar Ministerie moet overigens altijd terughoudend communiceren voordat een rechter in een zaak oordeelt. Ook na een requisitoir is de onschuldpresumptie dus in het gedrang als het Openbaar Ministerie allerhande conclusies in strafrechtelijke zin via persberichten verspreidt totdat iemand (onherroepelijk) is veroordeeld. Ongeacht het latere rechterlijk oordeel. Als achteraf een vrijspraak volgt dan is het evenwel des te schrijnender.
De schade van dit soort berichten wordt gemakkelijk weggewuifd, maar is enorm. Zeker in fraudezaken waarin (te voorbarige) persberichten vaak drastische gevolgen hebben: ontslagen volgen, carrières eindigen voortijdig, banken beëindigen de relatie, vergunningen worden niet meer verleend of ingetrokken, men wordt geacht uit commissies te treden, bestaande en potentiële klanten gaan naar een concurrent en faillissementen moeten worden aangevraagd. Degene over wie zo’n persbericht verschijnt ondervindt dus al de onomkeerbare gevolgen ervan, zonder dat diegene zich daar gedegen tegen heeft kunnen verweren én voordat een rechter over de zaak heeft geoordeeld. Op het internet zijn de berichten bovendien voor altijd terug te vinden, zodat betrokkenen tot in lengte van dagen ermee worden geconfronteerd. Zelfs na een vrijspraak.
En dat vrijspraken ook duidelijkheid scheppen, zoals het Openbaar Ministerie stelde, mag nooit een argument zijn individuen of bedrijven te vervolgen. De enorme schade is na een (jarenlang) strafproces vaak allang aangericht. En zoals beschreven is dit bovenal geen legitiem argument om allerlei persberichten te verspreiden. Doet het Openbaar Ministerie dat toch en volgt een vrijspraak, dan diskwalificeert het zichzelf, vraagt dit niet alleen om zelfreflectie maar zal het ook de schade moeten vergoeden die zij heeft veroorzaakt. Ook dat geeft duidelijkheid.