Vrijspraak, maar geen aftrek
Belanghebbende handelt in sportartikelen. Bij een boekenonderzoek wordt vastgesteld dat belanghebbende BTW in aftrek heeft gebracht terzake van 97 facturen waarvan strafrechtelijk vaststaat dat 96 valselijk zijn opgemaakt. Ten aanzien van factuur 97 is de valsheid niet vast komen te staan.
De strafrechter overwoog: “Nu verdachte alleen ten aanzien van de factuur D-066 stellig ontkent deze vervalst te hebben, staat voor de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vast dat verdachte ook deze factuur vervalst heeft en zal zij verdachte ten aanzien van het vervalsen van deze factuur vrijspreken.” Door de directeur van bedrijf B dat factuur 97 zou hebben uitgereikt was echter als getuige in het FIOD onderzoek verklaard dat deze factuur niet door bedrijf B was uitgereikt.
In de fiscale zaak waarover Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld is door belanghebbende betoogd dat factuur 97 niet valselijk is opgemaakt en dat de daarop vermelde btw terecht als voorbelasting in aftrek is gebracht. Het betoog slaagt ondanks de vrijspraak niet. De overweging van het hof is als volgt.
Het hof stelt eerst vast dat het volgens vaste belastingrechtspraak kort gezegd niet gebonden is aan enig al dan niet onherroepelijk oordeel van de strafrechter. De belastingrechter moet een zelfstandig oordeel over het fiscale geschil vormen. Het hof haalt Europese rechtspraak aan waaruit volgt dat een strafrechtelijke vrijspraak er niet aan “in de weg hoeft te staan dat in een latere gerechtelijke procedure de gedragingen waarvan de belanghebbende is vrijgesproken, als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs bewezen worden verklaard, mits de rechtelijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in de strafzaak werd verweten.”
Vervolgens stelt het hof vast dat de motivering van de vrijspraak de mogelijkheid openlaat dat uit ander bewijs dan de verklaring van belanghebbende volgt dat factuur 97 niet van bedrijf B afkomstig is. Immers, de strafrechter heeft alleen overwogen “dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat …”. Het hof stelt dan dat het de verklaring van de directeur van bedrijf B geloofwaardig acht en dat belanghebbende daar onvoldoende tegenin heeft gebracht.
Dit brengt het hof tot de slotsom dat het ervoor moet worden gehouden dat factuur 97 niet door bedrijf B is uitgereikt (en ook niet door belanghebbende). “De factuur kan daarom niet worden aangemerkt als een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur”, aldus het hof onder 4.6. Daarmee heeft belanghebbende niet aan haar bewijslast voldaan inzake de hoogte van de in aftrek te brengen voorbelasting en dat is bij de naheffingsaanslag terecht gecorrigeerd, aldus nog steeds het hof.
Wat dit arrest goed laat zien is dat er “vrijspraken” en “vrijspraken” zijn. Zo zijn er vrijspraken bij gebrek aan bewijs (wat hier het geval lijkt te zijn geweest) en vrijspraken bij gebleken onschuld. Door hier een vrijspraak uit de eerste categorie zonder nadere onderbouwing in stelling te brengen in de fiscale kwestie is belanghebbende tekortgeschoten, omdat dit het hof de ruimte heeft gelaten zonder de vrijspraak “aan te tasten” te komen tot ongegrondverklaring.
Meer informatie over dit onderwerp of andere fiscale kwesties? Neem contact op met Mitchell Paardekooper.